zondag 30 september 2012

Nette huisjes

De Hollandse huisvrouw stond al in de zeventiende eeuw bekend om haar orde en netheid. Het burgerlijke ideaal van een gezellig en schoon huis ontwikkelde zich in  de Republiek der Zeven Verenigde  Nederlanden veel eerder dan elders in Europa en bereikte niet alleen de hogere burgerij maar ook de lagere standen van de samenleving.  Dit ideaal bepaalde de  levensstijl en kwam  tot  uitdrukking in de dagindeling van huisvrouwen met een vaste plaats voor bezigheden als het schrobben van het stoepje, het schoonhouden van de woning en het poetsen van de spulletjes. Deze bezigheden waren hier in de zeventiende eeuw al gewoon terwijl ze elders pas in de negentiende eeuw tot de dagelijkse routine behoorden (1).

De degelijke Hollandse huisvrouw uit het verleden stond model voor de huisvrouw van de negentiende eeuw, reinheid  stond als steeds hoog in het vaandel. Dat was in Middelharnis zeker ook het geval. Het gemeentebestuur kreeg, zo weten we uit 1879, alle medewerking toen de bevolking gevraagd werd om de straat voor hun woningen wekelijks te schuren.


Arjanus Faasse beschreef de situatie in Middelharnis aan het begin van de twintigste eeuw in het straatje waar hij opgroeide:

'Dat ouderhuis in de Vissersstraat was [...] een net huisje een stoepje met tachtig centimeter gele straatsteentjes, dat stoepje werd altijd heel schoon geschuurd, soms wel met warm water. Als de steentjes niet puur geel waren dan woonde er een "taddek" (2).  Maar in het straatje, noch in Middelharnis, woonden veel "taddeken". Twee dagen in de week kon men zonder op de scheurkalender te kijken , weten welke werkdag het was. Dat kon men horen aan het boemen van de stampers in de wastobben, dan was het maandag en aan het schuren van de bezems over de straatjes, dan was het vrijdag.[…] Met hun beperkte middelen verstonden de Middelharnisse vrouwen de kunst hun interieurtjes “kelfjes” te houden.  “Vriedag houwe” was  een feest, dan poetste en schrobde men dat het een lieve lust was. Het koper o.a. van de sleekachel moest glimmen als goud en de grote kachel zelf werd met de inhoud van veel flesjes en doosjes zo zwart als een moriaan’ (3).

Naast deze wekelijkse routine was er ook nog de grote schoonmaak.


Vooruit, 6 juli 1911


1. Els Kloek, Vrouw des huizes, een cultuurgeschiedenis van de Hollandse huisvrouw (Amsterdam 2009) 77
2. Taddek is dialect voor vuilpoets (Woordenboek der Zeeuwse dialecten
3. A. Faasse, Zee en eiland. (Middelharnis,ca.1962). 9-10, 26

dinsdag 25 september 2012

Teuntje Willemse Langbroek (1670-1713)

Over  de dievegge Teuntje Langbroek uit Middelharnis heeft Jan Both al uitvoerig geschreven maar ik wil haar toch graag ook een plekje geven op dit weblog.

Teuntje is de enige vrouw die in Middelharnis ter dood veroordeeld is, het vonnis is voltrokken op 16 december 1713.
Middelharnis was een hoge heerlijkheid wat inhield dat baljuw en leenmannen ook de zwaardere straffen zoals lijfstraffen en de doodstraf konden opleggen.De baljuw werd door de ambachtsheer aangesteld, de leenmannen kwamen uit de plaatselijke bevolking. Uit het vervolg blijkt dat de baljuw hoge straffen eiste maar dat de leenmannen minder ver wilden gaan in hun straf.
De doodstraf is in de periode 1621-1811 in Middelharnis drie keer voltrokken : in 1623, in 1700 en in 1713.
Vrouwen werden in het algemeen door de rechterlijke macht  coulanter behandeld dan mannen, dus Teuntje moet wel erg veel op haar kerfstok hebben gehad dat het tot een doodvonnis kwam.

Haar familie
Teuntje was een dochter van Willem Langbroek (ca.1645-1699) en Marijtje Koelkoop (1640-1703). Toen ze negentien was trouwde ze met Jacob Corstiaanse van Heest. Het huwelijk werd op 31 juli 1689 voltrokken. Het echtpaar had een zoon Willem Jacobse van Heest. In een van haar getuigenissen sprak ze over haar "kinders" maar alleen de naam van Willem is bekend uit de stukken.

Inbraak bij timmerman Willem van Aflaken (1689)
Ze was nog maar net getrouwd toen ze op 29 augustus 1689 twee boeken met zilveren sloten, een met een zilveren ketting, een bloedkoralen kettinkje met een gouden sluiting en een hemdrok met zilveren knopen ontvreemdde van de timmerman Willen van Aflaken (1). Ze verkocht het zilverwerk in Sommelsdijk voor negen gulden. De volgende dag stond Teuntje terecht. De baljuw eiste dat ze met de strop om haar hals gegeseld en gebrandmerkt zou worden en bovendien verbannen uit Holland en Zeeland met confiscatie van haar goederen. Het vonnis van de leenmannen viel milder uit: een half uur aan de kaak gesteld worden en voor tien jaar verbannen uit Middelharnis.

Diefstal van een hemd en enige boonstaken (1692)
Teuntje is niet lang weggeweest want in 1692 staat ze opnieuw terecht. Ze heeft een hemd gestolen van het bleekveld van Jacob Janse Kanse en boonstaken uit de boomgaard van Cornelis Rokus Kempe. De baljuw eiste dat ze in het openbaar door beulshanden gegeseld en gebrandmerkt en voor twintig jaar verbannen zou worden. De leenmannen legden haar geen lijfstraf op maar wel een verbanning voor vijftien jaar uit Middelharnis.

Diefstal van twee stukjes goud bij Isebrant Bilderbeecq (1695)
Opnieuw keerdeTeuntje lang voordat haar straf erop zat terug naar Middelharnis . Op zondag 10 juli 1695 stal ze onder kerktijd twee stukjes goud uit een kas. Ze werd veroordeeld tot geseling en brandmerken maar verzocht om gratie. In afwachting van de behandeling van haar verzoek werd ze opgesloten. Uiteindelijk is ze niet gegeseld maar wel een uur aan de kaak gesteld. Mogelijk speelde haar zwangerschap een rol bij de strafvermindering. Deze keer was de verbanning levenslang, niet alleen uit Middelharnis maar uit heel Holland en West-Friesland.

Inbraak bij Leendert Jacobse (1713)
Na haar verbanning uit Holland is Teuntje naar Zeeland gegaan. In Middelburg is ze op enig moment uit een hoerenkelder gehaald en naar het spinhuis gebracht waar ze minstens anderhalf jaar gezeten heeft.
Op 26 september 1713 heeft Teuntje ingebroken bij Leendert Jacobse. Ze woont dan al weer veertien tot vijftien jaar in Middelharnis zonder dat de autoriteiten hebben ingegrepen. Ze stal twee roodkoralen kettingen met sluitingen van zilver en goud, twee paar zilveren gespen, zes zilveren knoopjes, kleingeld en een bijbeltje met zilver beslag. Ze verborg de gestolen waar in huis. Na twee maanden heeft ze al het goud- en zilverwerk in een rode baaie vrouwenbroek genaaid met het doel de spullen stiekem naar Rotterdam te vervoeren. Voordat ze weg kon komen werd ze aangehouden.
Deze keer wilde Teuntje pas bekennen nadat ze gemarteld was. De baljuw eiste de doodstraf en dat haar dode lichaam buiten zou blijven liggen om anderen tot voorbeeld te strekken. Volgens het vonnis zou ze met een koord aan een paal gewurgd moeten worden en zou haar lichaam in een kist begraven moeten worden. Aldus geschiedde: op 16 december 1713 omstreeks 11.30 werd eerst een psalm gezongen en gebeden en vervolgens werd het vonnis voltrokken.
Haar goederen werden verbeurd verklaard. Een complete lijst van haar bezittingen is bewaard gebleven.

Vrouwe Justitia, symbool van de rechtspraak
beeld op het raadhuis van Middelharnis


De geschiedenis van de familie Jongejan in Middelharnis is in 1714 begonnen toen Arij Corneliz. Jongejan aangesteld werd als leraar bij de Mennonieten, de latere Doopsgezinde gemeente. Arij was dus nog net niet in Middelharnis toen Teuntje Langbroek in het openbaar werd terechtgesteld. Maar het kan niet anders of deze zeer uitzonderlijke gebeurtenis is hem wel ter ore gekomen.

Literatuur:
J.C. Both. Ze kon het stelen niet laten. Doodstraf voor een dievegge in Middelharnis. In: De Ouwe Waerelt 8(2008)23, 40-42
Jan Both. Criminaliteit en rechtspraak in de hoge heerlijkheid Middelharnis 1621 - 1811. Middelharnis 2001
Deels verschenen als feuilleton in Eilanden-nieuws september 2000 - maart 2001. (link verwijst naar PDF op de website van de Streekarchief Goeree-Overflakkee). In bijlage 2 de inboedel van Teuntje.

1. Wilhelmus van Aflaken, zoon van Louijs van Aflaken en Adriaenke Pieters. Hij werd gedoopt 21 juli 1658 in Sommelsdijk en trouwde met Bartholina van der Meerte. Op 11 maart 1685 werd hun zoon Louis gedoopt. Ca. 1702 is Willem via de Kaap richting Batavia vertrokken.
(gegevens van Cor Koene en Joke van Rumpt)

zondag 23 september 2012

De brief van Johan George Erhard Aupperlee (1907-1921) aan zijn moeder

In het Eilanden-nieuws van 7 september 2012 verscheen een artikel van Rinus van Dam onder de titel 'Eerbetoon aan het koffiekokertje'.  In dit artikel besteedt hij speciale aandacht aan Hansje Aupperlee uit Middelharnis die op 4 januari 1921 over boord gevallen en verdronken is. Het ongeval vond plaats op de MA 56 Letty (in Onze Eilanden per ongeluk vermeld als MA 55).




Onze Eilanden, 12 januari 1921

Hij was 13 jaar oud. Van Hansje is een brief bewaard gebleven die hij in december 1920 aan zijn moeder schreef. De brief is in het bezit van een kleindochter van Klaas Groen, zie reactie onderaan dit bericht.



Ouders, broers en zussen
De naam Aupperlee wordt soms ook als Auperlee of Aupperlée gespeld, de vormen worden door elkaar gebruikt. De vader van Johan Georg Erhard  (Hansje) was Jan Aupperlee, geboren in 1877 in Middelharnis.  Zijn grootvader heette  ook Johan Georg Erhard Aupperlee. Jan Aupperlee trouwde in 1899 in Sommelsdijk met Leentje Maatje van der Waal.
Dochter Johanna Aupperlee werd op 30 juli 1900 geboren. Zij trouwde in 1921 met Klaas Groen (1899-1990) die uit een bekende vissersfamilie kwam. Bij het huwelijk was haar oom Arend Leendert Aupperlee getuige, zijn beroep was opperman.
Hansje is op 11 mei 1907 geboren, hij  had ook nog een oudere broer Leendert, geboren 27 juni 1905. Leentje Maatje van der de Waal, de moeder van Hansje, is in 1943 op 68-jarige leeftijd overleden.

Naar zee
Hansje is niet opgegroeid in een vissersgezin. Het lag niet zo voor de hand om naar zee te gaan want het beroep van vader Jan was veldarbeider en moeder Leentje kwam uit een landarbeidersgezin in Sommelsdijk.
De visserij was in 1920 in Middelharnis al vrijwel verdwenen, veel vissers uit het dorp voeren nog wel voor reders uit andere plaatsen. Hansje, zijn aanstaande zwager Klaas Groen, Bas Groen, Kees van der Sluis en schipper Marien Taale  voeren allemaal op de vissloep uit Maassluis. Klaas Groen nam Hansje onder zijn hoede, het was een vlugge en gewillige jongen.Tijdens de reis die Hansje fataal werd kon Klaas wegens ziekte niet mee. Klaas vertelde 
'Hans, die erg aan mij gehecht was, bracht mij naar de trein. Hij huilde nogal omdat ik niet mee naar zee kon gaan. Later heb ik wel eens gedacht dat hij een voorgevoel heeft gehad van wat er gebeuren zou.'
De toedracht van het ongeluk is door Klaas Groen opgetekend uit verhalen van de bemanning. 

Er is ongeveer in dezelfde tijd nog een kofjekokertje geweest dat Hans Aupperlee heette. Dit was de opa van Marien Aupperlee (nu, in 2012, 89 jaar oud). Marien vertelt dat zijn Opa ook op jonge leeftijd mee moest als kofjekokertje. Hij wilde niet en en is toen de boot net wegvoer overboord gesprongen en naar de kant gezwommen. Hij heeft in zijn verdere leven in de bouw en bij boeren gewerkt en is meer dan negentig jaar oud geworden. Vermoedelijk doelde Floor van den Nieuwendijk (geb. 1905)  op dit voorval toen hij vertelde dat de reder het er niet bij liet zitten: "Hansje Aupperlee liep weg en werd door  politie -agent Nieuwenhuize opgewacht, de reder Poortman had hem aangegeven."(1)

met dank aan Rinus van Dam , voorzitter van het Streekmuseum Goeree-Overflakkee voor het ter beschikking stellen en scannen van de brief.
1. Interview met een inwoner van Middelharnis, ZB 1900E09 A

zaterdag 22 september 2012

Jacob Jongejan (1808-1885) boekhandelaar en bibliothecaris teSommelsdijk

Ouders, broers en zussen.
Jacob Jongejan is een zoon van Gerardus Jongejan en Maria de Ruijter die trouwden in 1798. Het echtpaar had twee zonen: Jan geboren 1800 en Jacob geboren in 1808. De vier zussen van Jacob heetten Soetje (Zoetje) in 1803 geboren, Alida in 1813, Adriana in 1816 en Anna in 1819.

Boekhandelaar en bibliothecaris
Jacob Jongejan (1808-1885) ging het boekenvak in en trad daarmee in de voetsporen van zijn vader. Hij werd boekhandelaar en was de uitgever van 'Beschrijving Van Het Eiland Goedereede En Overflakkee' door B. Boers uit 1843.  De tekst staat volledig op Google books 



Titelpagina van B. Boers Beschrijving Goeree-Overflakkee
exemplaar afkomstig van mijn grootvader A.J. Dijkers
Evenals zijn vader Gerardus was Jacob een actief en vooraanstaand lid van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, departement Middelharnis-Sommelsdijk. Hij was bibliothecaris van de Nutsbibliotheek. Deze taak heeft hij heel lang vervuld, namelijk van 1837-1868. De bezoldiging bedroeg 20 gulden per jaar, zo is in 1842 vastgesteld. Het aantal uitleningen liep in die jaren op tot 2312.
Ook was hij lid van de commissie die toezicht hield op de opleiding tot bouwkundig tekenaar, een van de activiteiten van het Nut op onderwijsgebied.
Jacob was lid van het leesgezelschap Onderlinge Vriendschap te Sommelsdijk waar hij op 7 december 1841 een spreekbeurt  hield over "de ontwikkeling en voortgang van onzen geest in dit en in een volgend leven".

Huwelijk en kinderen, overlijden
Jacob trouwde in  met Cornelia Jeannette van den Broek, dochter van Jan Abram van den Broek en Adriana van de Roovaart. Jan Abram was procureur en gedurende lange tijd voorzitter en secretaris van het departement Middelharnis-Sommelsdijk van het Nut. Ook zijn broers en andere familieleden (W.M., J.E., P.C. en C.J.H. van den Broek) vervulden bestuursfuncties gedurende de negentiende eeuw.
Het huwelijk tussen Jacob en Cornelia Jeannette werd op 22 augustus 1841 voltrokken. Jacob was toen 33 jaar, Jeannette 29 jaar.
In 1842 werd hun eerste kind doodgeboren; in 1844 volgde Maria Adriana; in 1845 Adriana Maria die maar enkele maanden oud werd; in 1848 zoon Jan Gerardus die na ruim een jaar overleed. Maria Adriana is het enige kind van Jacob en Cornelia Jeannette dat de kindertijd overleefde. Ze trouwde in 1870 met J.A. de Graaff.
Cornelia Jeannette is in 1875 overleden, 62 jaar oud. Jacob overleed in 1885 toen hij 77 was.

Het gezin van broer Jan Jongejan
De enige broer van Jacob heette Jan Jongejan (1800-1855), hij was van beroep grutter en was gehuwd met Anna Maria Beket.
In het gezin van dit echtpaar voltrok zich het ene drama na het andere.Twee zoontjes met de naam Gerardus werden maar enkele jaren oud, ook een zoontje Gijsbert en een zoontje Jacob Cornelis leefden maar kort. Dochter Belia Maria werd 26 jaar oud, Anna Maria overleed op 20-jarige leeftijd, Maatje Alida was 16 toen ze overleed, zoon Gijsbert werd maar 15 jaar.

Alleen Jacob Cornelis uit 1852, Gerardus Jan geb. 1845 en Maria geb. 1841 bleven in leven.
Gerardus Jan was in 1868 lid van de Sommelsdijkse rederijkerskamer. Hij is in 1874 getrouwd in Middelharnis, in 1903 trouwde hij voor de tweede keer, ditmaal in Utrecht.

Aangifte overlijden, een toevallige vondst
Johannes van Rikxoort, timmerman is overleden op 26-12-1845. Zijn overlijden is aangegeven op 27 december 1845 door Jacob Jongejan 37 jaar, boekhandelaar, en Gerard Jongejan 77 jaar, beiden bekenden van de overledene.

K. Vos.Gedenkschrift ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het departement Middelharnis-Sommelsdijk der maatschappij tot nut van 't algemeen uit aantn. van Jan van Schouwen Cz. . Middelharnis, 1910. p.31-36.
Overlijdensakte via Atie de Hamer-Boogerman

zondag 16 september 2012

Gerardus Jongejan (1772-1846) boekdrukker te Sommelsdijk

Gedrukt in Sommelsdijk door G. Jongejan, 1823 staat er op de titelpagina van  ''Beschrijving van het eiland Westvoorn, meest bekend onder de naam, van: Eiland Goedereede". Het boek is mede uitgegeven door J. Hendriksen te Rotterdam. G. Jongejan is niet alleen de drukker en uitgever maar ook de auteur van dit werk, dat voortborduurt op een beschrijving uit 1680 van H. van Dam. Het boek is als e-book compleet te lezen via deze link. Westvoorn



Het boek eindigt met de volgende bijzonderheden: tot 1760 kwamen geen huisratten op Goeree voor en  pas na 1780 zijn aardmollen ontdekt. Die kwamen natuurlijk van Overflakkee dat sinds 1751 met Goeree werd verbonden via de Statendam.

Tot nu toe waren de Jongejannen die we op dit blog tegenkwamen vissers uit Middelharnis. Nu een uitstapje naar een meer geletterde tak van de familie Jongejan.

Ouders, broers en zussen
G. Jongejan heette Gerardus met zijn voornaam. Hij is op zondag 15 november 1772 in Sommelsdijk gedoopt. De ouders van Gerardus waren Jan Jongejan  en Soetje Alebeek, gehuwd 16 juni 1771 in Sommelsdijk. Soetje Alebeek is op 11 januari 1743 in Sommelsdijk gedoopt. Wat de geboorteplaats van Jan Jongejan is weet ik niet.
(Mogelijk is er een connectie met Johannes Jongejan die predikant was in Hekelingen van 1741-1779. Piet Koster maakte mij attent op deze predikant, die in 1772 in  het kader van de herdenking van 1 april 1572 tal van Geuzenliederen opluisterde met gekleurde tekeningen. Zie hiervoor o.a. de Brielse Mare )
Gerardus had een jongere broer Jan (8 maart 1777 gedoopt) en twee zussen Soetje en Adriana (beiden op 12 september 1779 gedoopt volgens een bron op internet)

Huwelijk en kinderen
Gerardus trouwde in 1798 (2 oktober ondertrouw) met Maria de Ruijter, geboren 1778, dochter van Jacob de Ruijter er Alida van Beelen.
Zoon Jan werd geboren in 1800, Soetje (Zoetje) in 1803 geboren in Goedereede, Jacob in 1808, Alida in 1811 (zij overleed binnen een jaar na de geboorte), Alida in 1813, Adriana in 1816, en Anna in 1819.
Jacob Jongejan (1808-1885) trad in de voetsporen van zijn vader. Hij was boekhandelaar en bibliothecaris van de Nutsbibliotheek. Over hem later meer.


Maatschappij tot nut van 't Algemeen
Gerardus was een van de leden van het eerst uur van het Departement Middelharnis-Sommelsdijk.
In 1814 hield hij een komische lezing "wat zijn de grenzen tusschen gierigheid en spaarzaamheid". De lezing was z'n groot succes dat er vijftig exemplaren van gedrukt zijn.

Bron o.a. K. Vos.Gedenkschrift ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het departement Middelharnis-Sommelsdijk der maatschappij tot nut van 't algemeen uit aantn. van Jan van Schouwen Cz. . Middelharnis, 1910.


Ander drukwerk van Gerardus Jongejan:
1821: Redevoering ter nagedachtenis van Lucas Slotemaker:
gehouden in de kerk te Middelharnis voor de afdeeling van de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, Middelharnis en Sommelsdijk op maandag den 20sten augustus 1821
1823: Verslag aangaande de werkzaamheden en den toestand der afdeeling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap genaamd Overflakkee en Goedereede, van wegen het bestuur derzelve medegedeeld aan de algemeene vergadering der leden, gehouden in de kerkekamer te Sommelsdijk, den 16 october 1823, en op eenparig besluit der vergadering gedrukt ter aanmoediging van deelneming aan het Bijbelgenootschap
1825: Aanleiding tot het aanleggen van levendige wegen, door wilgen rys door Ferdinand Blumenwitz.  Zoon Jacob maakte hier een tekening in van een wegprofielIn 1821 verschenen als: "Anleitung zum lebendigen Straßenbau durch Weiden Zweige"
1825: is dan de Christelijke Opwekking aan de Nederlanders van den weleerw. Heer A.S. Thelwall in het geheel niet waardig te behartigen; en, zoo ja, hoe zal dat best geschieden? beantwoord in eene ernstige overweging van de Ernstige Toespraak, enz. door J.J. le Roy, Predikant te Oude-Tonge. Ten voordeele van de noodlijdenden, enz. Te Sommelsdijk, bij G. Jongejan. 1825. In kl. 8vo. 78 Bl. f :-60.
1825: Kinder-gezangen, gezongen bij de inwijding van de nieuwe school te Middelharnis, op den 31ste October 1825. Sommelsdijk : G. Jongejan
1826: Twee dichtstukjes ter opwekking tot weldadigheid jegens de arme weduwen en weezen der verongelukte manschap van de gaffel-vischschuit, gevoerd door stuurman Jacob Bree van Middelharnis door A. Korteweg; L. Kolff Czn. Sommelsdijk: G.Jongejan. 1826