woensdag 28 maart 2012

Herinneringen aan Meutje Jannetje en Opoe Koster in de Vissersstraat

Dit zijn de herinneringen van Piet Koster aan meutje Jannetje en Opoe Koster in de Vissersstraat

Zusters de Waard trouwen met weduwnaars
De zusters Jannetje de Waard (1872-1954) en Maria Elisabeth de Waard (1874-1957) behoorden tot de oudste bewoners van de Vissersstraat. In de nacht van 1 februari 1953 moesten zij hun woning voor het snel stijgende water verlaten.
Ze hadden een groot deel van hun leven hier gewoond. Jannetje was in 1918 op 46-jarige leeftijd getrouwd met Cornelis Gleijn van Assen, die weduwnaar was geworden en een groot gezin had. Maria Elisabeth verving op 43 jarige leeftijd in 1917 haar zuster Johanna die in 1912 overleden was in het gezin van Piet-Leen Koster. Jannetje en Maria Elisabeth zijn zelf kinderloos gebleven en zorgden voor de gezinnen van beide weduwnaars.

Schipper Ary de Waard (1870-1896)
De meisjes de Waard stonden bekend als "stijf", want ze lachten nooit. Dit kwam misschien ook wel omdat in 1896 hun oudere broer Ary onder vreselijk droevige omstandigheden omgekomen was.
Schipper Arij de Waard was op 20 september 1896 op de sloep Pionier met een grote vangst zoute vis aan boord op de terugreis. In het Goereese Gat is de sloep "lek gestoten en gezonken". Een schipper behoorde zo lang mogelijk op zijn sloep te blijven en Arij weigerde ondanks het aandringen van zijn bemanningsleden, zijn schip te verlaten. Hij verdronk in het Goereese Gat.
Arij de Waard is 5 oktober 1894 getrouwd met Helena Cornelia Langbroek. Hun eerste kindje Arend Janse leefde slechts 5 maanden, hun dochtertje Lijntje was een half jaar toen haar vader verdronk.

Jannetje en Maria Elisabeth
Die onverzettelijkheid van Ary was ook een karaktereigenschap van zijn beide zusters. Voor de meeste bewoners van de Vissersstraat waren zij vooral  ingetogen en onopvallende vrouwen. Jannetje woonde aan de westkant van de Vissersstraat en Maria Elisabeth aan de oostkant, en zij kwamen nooit bij elkaar over de vloer. Niet dat ze onenigheid met elkaar hadden, ze konden alleen niet zo goed met elkaar overweg en zij waren ook erg verschillend. Maria Koster, stiefdochter van Maria Elisabeth, woonde bij haar stiefmoeder in, ze had in de woonkamer een negotiewinkeltje. Maria verzorgde haar stiefmoeder, die slecht ter been was en onderhield wekelijks de contacten met tante Jannetje, zodat de zusters op de hoogte van elkaars doen en laten bleven. Maria deed ook boodschappen voor Jannetje. Zwager Kees (van Assen), de man van Jannetje, stond bij Maria Elisabeth in hoog aanzien.
Kees was een sterke, rustige en vriendelijke man die regelmatig langs kwam om de bleik (het grasveld) achter het huisje aan het water met een grote zeis te maaien. Hij deed ook ander noodzakelijk onderhoud aan de waterkant, want het saswater kwam bij vloed regelmatig in de bleik te staan.
Kees was landarbeider van beroep en een toonbeeld van plichtsbesef. Vóór dag en dauw liep hij zijn levenlang elke dag minstens anderhalf uur naar het land van boer Mosselman, ver buiten het dorp, en keerde dan 's-avonds weer te voet terug. En als het 's zomers druk was in het land, zagen wij hem 's avonds pas om 9 uur over de kaai naar huis lopen. Dat hield hij vol tot op hoge leeftijd, want Kees bleef sterk, rustig en vriendelijk en de mensen, die hem kenden, zeiden : "Kees denkt dat hij zelf niet dood gaat". Kees liet de mensen praten en ging zijn eigen gang.



Maria Elisabeth Koster- de Waard

Op bezoek bij meutje Jannetje
Als Jannetje jarig was geweest moesten wij, achterneefjes, de volgende zaterdag bij meutje Jannetje op bezoek. Meutje Jannetje was nog strenger dan opoe Koster (Maria Elisabeth de Waard), maar ook vriendelijker. Je klompen mochten niet in het "voorhuus" staan maar bleven buiten op het "straetje". Meutje Jannetje was erg gesteld op haar spulletjes. Het was er bijzonder schoon en netjes en in de kamer stond alles onbeweeglijk op zijn vaste plaats. Voordat je op een stoel mocht gaan zitten werd er een krant op gelegd, het "pluus" moest schoon blijven. Een kopje thee en een koekje. "Hoe gaat het met je vader en met je moeder?" "Doe je goed je best op school?".
Meutje Jannetje was heel anders dan opoe Koster, zij wilde alles van je weten en ze las in tegenstelling tot haar zuster, ijverig de krant en in godsdienstige boeken. In de hoek van de kamer tikte een statige klok. Die klok was al bekend bij ons, want tante Marie en vader hadden erover verteld, het was geen gewone hangklok met gewichten maar een echte Friesche staartklok. Als oom Kees de kamer binnenkwam zei hij weinig tegen ons, want hij was van nature zwijgzaam. Maar als hij zag dat we naar de klok keken, verbrak hij de stilte en zei steevast : "dat is een klok met een echte bim-bam-slag". We keken dan naar de grote wijzer, eerst kwam de voorslag, net of de tik even ophield. En dan klonk de "bim-bam", geen dreunende gongslagen zoals bij opoe, het leken meer zilveren belletjes die door de kamer dwarrelden, die even later ophielden en weer overgingen in een gewone tik alsof er niets was gebeurd. Dan zocht meutje Jannetje naar een beursje in een kastje. "Voor in je spaarpot". Bij opoe kregen we soms een dubbeltje, ze zei er dan bij:  "ik hoef zelf niets meer te hebben" en tante Marie voegde er aan toe: "je opoe wil alles weggeven", ze dacht daar dus anders over. Bij meutje Jannetje kregen we weleens een kwartje, maar niet altijd, want een kwartje was in 1947 veel geld.


Jannetje van Assen-de Waard
Naar de kerk
Opoe en meutje Jannetje hadden zo hun vaste gewoontes. 's Zondags gingen ze bijvoorbeeld(tweemaal) een half uur te vroeg naar de kerk. Zij gingen naar "de kleine kerk" in de Hoflaan en je moest erg vroeg zijn om de eerste te zijn, want er waren meer mensen die een half uur te vroeg naar de kerk gingen. Als kind begrepen we deze gewoonte niet zo goed, want onze moeder had het altijd zo druk, dat wij meestal pas een minuut voor tijd of nog later de kerk binnen kwamen en naar een zitplaats moesten zoeken. Een enkele keer gingen we met opoe en tante Marie mee.
Ze zaten altijd achter in de kerk rechts in het middenvak en we zagen de mensen dan één voor één binnen komen. Links in het middenvak, een bank vóór opoe en tante Marie, zat meutje Jannetje. Net als in de Vissersstraat, niet bij elkaar. Oom Kees zat helemaal achterin het mannenvak, rechts of links dat weet ik niet meer.
Zowel opoe als meutje Jannetje waren zeer godsdienstig. Opoe praatte daar nooit over, maar meutje Jannetje wel. In de oorlog was haar geliefde leraar ds H. Visser niet bij alle kerkleden even geliefd, maar ds Visser deed wel zijn naam eer aan en bezocht veelvuldig de Vissersstraat.
Vroeger was het een verschrikkelijk voorteken als de dominee in de Vissersstraat voorbij kwam. Angstig wachtten de vrouwen dan af. Bij wie zou hij naar binnen gaan? Gelukkig was die tijd voorbij.  Dominees behoorden in de oorlog nog steeds tot de notabelen van het dorp en ds Visser liep in deftig zwart pak met een sjieke wandelstok met zilveren handvat door de arme Vissersstraat. Dat vond neef Aren wel erg potsierlijk en ongepast voor een predikant van "de kleine kerk" en stak dit bij zijn tante niet onder stoelen of banken. Maar Jannetje was daar niet van gediend. "Maar Aren, dat is toch wel erg verkeerd van je, om dat te zeggen, de dominee komt hier als een herder van zijn schapen". En vol eerbied en verontwaardiging wees zij met opgestoken vinger naar de deurknop van haar woonkamer: "Dáár heeft zijn herdersstaf gehangen".

Watersnood
Omdat de huisjes in de Vissersstraat zo laag gelegen waren en het zoute water binnen enkele uren tegen de dakgoten zou klotsen, zijn de bewoners in de nacht van de watersnoodramp als eersten gewaarschuwd en geëvacueerd. Zelfs de hulpbehoevende mensen konden zo tijdig een veilig onderkomen vinden. Opoe Koster moest uit huis gedragen worden en ze werd tijdens de evacuatie in Rotterdam geopereerd van haar jarenlange verwaarloosde liesbreuk.  Met veel tegenzin verhuisde zij daarna naar een woning in de "Vluchtheuvel" bij de Langeweg, waar zij geriefelijker woonde, maar niet naar haar zin, want haar hart lag in de onbewoonbaar verklaarde Vissersstraat.

Overlijden
Opoe Koster overleed vier jaar na de ramp op 83-jarige leeftijd. Jannetje werd bij familie (?) opgenomen en stierf al een jaar na de ramp op 82-jarige leeftijd. Op een dag heeft neef Aren het van-horen-zeggen vernomen: "de klok van meutje Jannetje is voor een "habbekrats" aan een opkoper verkocht, wat zonde, wat zonde". Oom Kees van Assen werd 88 jaar. Op zekere dag werd hij vermist en ver van zijn woonplaats, erg in de war, teruggevonden, op weg naar het land van zijn baas was hij de weg kwijtgeraakt.


Deze bijdrage sluit aan op een eerder bericht : "Toen Piet Leen Koster thuiskwam... " van 25 februari 2012. 


foto's en tekst van Piet Koster, Eindhoven

Geen opmerkingen:

Een reactie posten