woensdag 28 maart 2012

Vissen en trouwen

Als vervolg op de tekst "Onze visschers trouwen jong" van 18 maart 2012 een aantal gegevens die inzicht geven in het seizoenspatroon van de huwelijkssluiting.

Jaarcyclus visserij
De jaarcyclus in de visserij kende gedurende de 19e eeuw een vast patroon, dat alleen op onderdelen wat werd aangepast in de loop van de eeuw.
De wintervisserij liep tot ongeveer half januari. Dan werd er tot Pasen op rog en vleet gevist. Daarna werden de schepen gereedgemaakt voor de verre zomerreizen. In het begin van de 19e eeuw tot werd er ook 's-zomers verse vis aangevoerd. Ongeveer 1845 stapte men over op lange zoutreizen. De eerste reis van begin mei tot begin juli en de tweede van half juli tot eind september. De vis (kabeljauw, schelvis) werd aan boord gezouten of gedroogd (heilbot). Vanaf 1895 werd er in de zomer nog maar één zoutreis ondernomen van ongeveer half juni tot eind september. De vissers waren dan 14 weken weg. In oktober werden de schepen gereedgemaakt voor de wintervaart op verse vis. In november voer  de vloot weer uit; er werden nog een aantal kortere reizen gemaakt tot half januari (1).


Jaarcyclus huwelijken
De meeste huwelijken van vissers werden in april en mei gesloten, voor aanvang van de zomerreizen. Tot 1850 zijn er nog wel wat huwelijken in juni en augustus gesloten maar daarna vrijwel niet meer. Het moment van terugkeer van de zomerreis in oktober was ook een geliefd moment om te trouwen, en daarnaast was de decembermaand in trek.







Om te kijken of dit patroon afwijkt van dat van de rest van de bevolking van Middelharnis is meer informatie nodig. Vergelijkingsmateriaal van andere streken is ook interessant. Het voorjaar springt er waarschijnlijk altijd en overal wel uit qua aantal huwelijken.

bron:
Lijst 55 huwelijken vanuit genealogische gegevens
J. Verseput, Middelharnis, een eilandgemeente. p.101-103

Gijsbert Jongejan (1779-1819), Lena van Gelder (1781-1811) en Huibertje van Gelder (1789- 1817)

Ouders
Gijsbert  Jongejan is de jongste zoon van Pieter Cornelisz. Jongejan. Zie het bericht "Een mennoniet en zijn nazaten" van 31 januari 2012 over de oorsprong van de families Jongejan in Middelharnis.  Deze tak van de familie is nog niet aan bod geweest, tot nu toe heb ik de nazaten van Arie Pietersz, de broer van Gijsbert gevolgd. Pieter Cornelisz. Jongejan was getrouwd met Lijntje Gijsberts Tieleman (1741-1815).
Lena van Gelder en Huibertje van Gelder zijn allebei dochters van Frans Arensz. van Gelder en Maria Jacobs Smit (1754-1817). Het gezin bestond uit tien kinderen.
Vader Frans van Gelder (1753-1816) is op 25 december 1816 voor de Maas op volle zee overboord gevallen van de gaffelschuit Den Eersteling schipper Arend de Waardt en verdronken (overlijdensakte 49, 1816). Hij was 63 jaar.
Gijsbert Jongejan komt in de "liste civique" van 1811 voor als visser.

Huwelijken en kinderen, overlijden ouders
Op 12 augustus 1803 trouwde Gijsbert met Lena van Gelder. Hij was toen 24, zij 22 jaar oud.
Uit dit huwelijk zijn geboren: een kind dat op 11 februari 1804 begraven is (6 maanden na het huwelijk geboren, ongedoopt, dus kort na de geboorte overleden). Pieter Jongejan is op 6 november 1806 geboren, in 1808 een doodgeboren kind en in 1810 werd Frans Jongejan geboren.
In 1811, anderhalf jaar na de geboorte van Frans, is Lena overleden, ze was 39 jaar oud.
Gijsbert hertrouwde op 28 december 1815 met Huibertje van Gelder, een jongere zus van Lena. Zij had op 2 maart 1813 een zoon gekregen, die als Dirk van der Slik is aangegeven zonder dat de naam van de vader vermeld is. Dirk is maar enkele maanden oud geworden, op 19 maart 1813 overleden. Uit het huwelijk tussen Gijsbert en Huibertje is een zoon Arend Jongejan geboren op 23 februari 1816, dus twee maanden na het huwelijk.
Huibertje is in 1817 overleden. Gijsbert bleef toen achter met drie jonge zonen: Pieter uit 1806,  Frans uit 1810 en Arend uit 1816.

De ramp met de gaffelschuit van Pieter van den Tol
Gijsbert is omgekomen in maart 1819 toen de gaffelschuit van Pieter van den Tol met de hele equipage verging (1). Vissers van Terschelling hebben nog een gedeelte van het wrak gezien. Behalve Gijsbert behoorde ook zijn zwager Teunis Sloot, de man van zijn zus Maria, tot de slachtoffers. Zie hiervoor de tekst van op dit blog van 22 juni 2013. De genealogie Jongejan vermeldt 23 maart 1819 als datum van overlijden van Gijsbert (bron onbekend).

Mogelijk was ook de oudste zoon Pieter Jongejan (1806-   ), toen twaalf jaar oud, aan boord.


De kinderen
De levensloop van Pieter Jongejan (1806) is niet te traceren. 

- Arend was drie jaar oud toen hij wees werd. Van hem weten we dat hij op 5 maart 1863 in Den Helder is getrouwd met Aaltje Bijl, geboren 18 mei 1840, dochter van Pieter Bijl die visser was en Jantje Berends. Aren(d) was zeeman. Hij was dus al 47 jaar toen hij trouwde. Zoon Willem Jongejan was al voor het huwelijk (5 maart 1861) geboren en werd erkend bij het huwelijk. Op 9 december 1863 werd Arie geboren. Arend is in 1895 overleden.

- Frans Jongejan is visser geworden. Hij trouwde op 7 december 1833 met Maatje van Duuren, hij was toen 23 jaar en zij 22. Zij kregen in 1835 een dochtertje Lena dat na 2,5 maand overleed. In 1837 werd Jacoba geboren, in 1840 Gijsbert en in 1843 Jan. Tijdens de cholera-epidemie van 1849 zijn de kinderen alle drie overleden op 7 en 8 juni. Ze waren 13, 8 en 7 jaar oud.
Frans Jongejan is in 1895 op 85-jarige leeftijd overleden, Maatje van Du(u)ren was hem in 1890 voorgegaan, 78 jaar oud. Ze hebben dus nog veertig jaar geleefd na het overlijden van hun kinderen.




1. Huwelijksbijlage 1833 akte 17, huwelijk van Frans Jongejan met Maatje van Duuren

genealogische gegevens komen uit de genealogie Jongejan van Van Evelingen  en van Atie en Harry de Hamer-Boogerman over de familie van Gelder en over Arend Jongejan
.

Herinneringen aan Meutje Jannetje en Opoe Koster in de Vissersstraat

Dit zijn de herinneringen van Piet Koster aan meutje Jannetje en Opoe Koster in de Vissersstraat

Zusters de Waard trouwen met weduwnaars
De zusters Jannetje de Waard (1872-1954) en Maria Elisabeth de Waard (1874-1957) behoorden tot de oudste bewoners van de Vissersstraat. In de nacht van 1 februari 1953 moesten zij hun woning voor het snel stijgende water verlaten.
Ze hadden een groot deel van hun leven hier gewoond. Jannetje was in 1918 op 46-jarige leeftijd getrouwd met Cornelis Gleijn van Assen, die weduwnaar was geworden en een groot gezin had. Maria Elisabeth verving op 43 jarige leeftijd in 1917 haar zuster Johanna die in 1912 overleden was in het gezin van Piet-Leen Koster. Jannetje en Maria Elisabeth zijn zelf kinderloos gebleven en zorgden voor de gezinnen van beide weduwnaars.

Schipper Ary de Waard (1870-1896)
De meisjes de Waard stonden bekend als "stijf", want ze lachten nooit. Dit kwam misschien ook wel omdat in 1896 hun oudere broer Ary onder vreselijk droevige omstandigheden omgekomen was.
Schipper Arij de Waard was op 20 september 1896 op de sloep Pionier met een grote vangst zoute vis aan boord op de terugreis. In het Goereese Gat is de sloep "lek gestoten en gezonken". Een schipper behoorde zo lang mogelijk op zijn sloep te blijven en Arij weigerde ondanks het aandringen van zijn bemanningsleden, zijn schip te verlaten. Hij verdronk in het Goereese Gat.
Arij de Waard is 5 oktober 1894 getrouwd met Helena Cornelia Langbroek. Hun eerste kindje Arend Janse leefde slechts 5 maanden, hun dochtertje Lijntje was een half jaar toen haar vader verdronk.

Jannetje en Maria Elisabeth
Die onverzettelijkheid van Ary was ook een karaktereigenschap van zijn beide zusters. Voor de meeste bewoners van de Vissersstraat waren zij vooral  ingetogen en onopvallende vrouwen. Jannetje woonde aan de westkant van de Vissersstraat en Maria Elisabeth aan de oostkant, en zij kwamen nooit bij elkaar over de vloer. Niet dat ze onenigheid met elkaar hadden, ze konden alleen niet zo goed met elkaar overweg en zij waren ook erg verschillend. Maria Koster, stiefdochter van Maria Elisabeth, woonde bij haar stiefmoeder in, ze had in de woonkamer een negotiewinkeltje. Maria verzorgde haar stiefmoeder, die slecht ter been was en onderhield wekelijks de contacten met tante Jannetje, zodat de zusters op de hoogte van elkaars doen en laten bleven. Maria deed ook boodschappen voor Jannetje. Zwager Kees (van Assen), de man van Jannetje, stond bij Maria Elisabeth in hoog aanzien.
Kees was een sterke, rustige en vriendelijke man die regelmatig langs kwam om de bleik (het grasveld) achter het huisje aan het water met een grote zeis te maaien. Hij deed ook ander noodzakelijk onderhoud aan de waterkant, want het saswater kwam bij vloed regelmatig in de bleik te staan.
Kees was landarbeider van beroep en een toonbeeld van plichtsbesef. Vóór dag en dauw liep hij zijn levenlang elke dag minstens anderhalf uur naar het land van boer Mosselman, ver buiten het dorp, en keerde dan 's-avonds weer te voet terug. En als het 's zomers druk was in het land, zagen wij hem 's avonds pas om 9 uur over de kaai naar huis lopen. Dat hield hij vol tot op hoge leeftijd, want Kees bleef sterk, rustig en vriendelijk en de mensen, die hem kenden, zeiden : "Kees denkt dat hij zelf niet dood gaat". Kees liet de mensen praten en ging zijn eigen gang.



Maria Elisabeth Koster- de Waard

Op bezoek bij meutje Jannetje
Als Jannetje jarig was geweest moesten wij, achterneefjes, de volgende zaterdag bij meutje Jannetje op bezoek. Meutje Jannetje was nog strenger dan opoe Koster (Maria Elisabeth de Waard), maar ook vriendelijker. Je klompen mochten niet in het "voorhuus" staan maar bleven buiten op het "straetje". Meutje Jannetje was erg gesteld op haar spulletjes. Het was er bijzonder schoon en netjes en in de kamer stond alles onbeweeglijk op zijn vaste plaats. Voordat je op een stoel mocht gaan zitten werd er een krant op gelegd, het "pluus" moest schoon blijven. Een kopje thee en een koekje. "Hoe gaat het met je vader en met je moeder?" "Doe je goed je best op school?".
Meutje Jannetje was heel anders dan opoe Koster, zij wilde alles van je weten en ze las in tegenstelling tot haar zuster, ijverig de krant en in godsdienstige boeken. In de hoek van de kamer tikte een statige klok. Die klok was al bekend bij ons, want tante Marie en vader hadden erover verteld, het was geen gewone hangklok met gewichten maar een echte Friesche staartklok. Als oom Kees de kamer binnenkwam zei hij weinig tegen ons, want hij was van nature zwijgzaam. Maar als hij zag dat we naar de klok keken, verbrak hij de stilte en zei steevast : "dat is een klok met een echte bim-bam-slag". We keken dan naar de grote wijzer, eerst kwam de voorslag, net of de tik even ophield. En dan klonk de "bim-bam", geen dreunende gongslagen zoals bij opoe, het leken meer zilveren belletjes die door de kamer dwarrelden, die even later ophielden en weer overgingen in een gewone tik alsof er niets was gebeurd. Dan zocht meutje Jannetje naar een beursje in een kastje. "Voor in je spaarpot". Bij opoe kregen we soms een dubbeltje, ze zei er dan bij:  "ik hoef zelf niets meer te hebben" en tante Marie voegde er aan toe: "je opoe wil alles weggeven", ze dacht daar dus anders over. Bij meutje Jannetje kregen we weleens een kwartje, maar niet altijd, want een kwartje was in 1947 veel geld.


Jannetje van Assen-de Waard
Naar de kerk
Opoe en meutje Jannetje hadden zo hun vaste gewoontes. 's Zondags gingen ze bijvoorbeeld(tweemaal) een half uur te vroeg naar de kerk. Zij gingen naar "de kleine kerk" in de Hoflaan en je moest erg vroeg zijn om de eerste te zijn, want er waren meer mensen die een half uur te vroeg naar de kerk gingen. Als kind begrepen we deze gewoonte niet zo goed, want onze moeder had het altijd zo druk, dat wij meestal pas een minuut voor tijd of nog later de kerk binnen kwamen en naar een zitplaats moesten zoeken. Een enkele keer gingen we met opoe en tante Marie mee.
Ze zaten altijd achter in de kerk rechts in het middenvak en we zagen de mensen dan één voor één binnen komen. Links in het middenvak, een bank vóór opoe en tante Marie, zat meutje Jannetje. Net als in de Vissersstraat, niet bij elkaar. Oom Kees zat helemaal achterin het mannenvak, rechts of links dat weet ik niet meer.
Zowel opoe als meutje Jannetje waren zeer godsdienstig. Opoe praatte daar nooit over, maar meutje Jannetje wel. In de oorlog was haar geliefde leraar ds H. Visser niet bij alle kerkleden even geliefd, maar ds Visser deed wel zijn naam eer aan en bezocht veelvuldig de Vissersstraat.
Vroeger was het een verschrikkelijk voorteken als de dominee in de Vissersstraat voorbij kwam. Angstig wachtten de vrouwen dan af. Bij wie zou hij naar binnen gaan? Gelukkig was die tijd voorbij.  Dominees behoorden in de oorlog nog steeds tot de notabelen van het dorp en ds Visser liep in deftig zwart pak met een sjieke wandelstok met zilveren handvat door de arme Vissersstraat. Dat vond neef Aren wel erg potsierlijk en ongepast voor een predikant van "de kleine kerk" en stak dit bij zijn tante niet onder stoelen of banken. Maar Jannetje was daar niet van gediend. "Maar Aren, dat is toch wel erg verkeerd van je, om dat te zeggen, de dominee komt hier als een herder van zijn schapen". En vol eerbied en verontwaardiging wees zij met opgestoken vinger naar de deurknop van haar woonkamer: "Dáár heeft zijn herdersstaf gehangen".

Watersnood
Omdat de huisjes in de Vissersstraat zo laag gelegen waren en het zoute water binnen enkele uren tegen de dakgoten zou klotsen, zijn de bewoners in de nacht van de watersnoodramp als eersten gewaarschuwd en geëvacueerd. Zelfs de hulpbehoevende mensen konden zo tijdig een veilig onderkomen vinden. Opoe Koster moest uit huis gedragen worden en ze werd tijdens de evacuatie in Rotterdam geopereerd van haar jarenlange verwaarloosde liesbreuk.  Met veel tegenzin verhuisde zij daarna naar een woning in de "Vluchtheuvel" bij de Langeweg, waar zij geriefelijker woonde, maar niet naar haar zin, want haar hart lag in de onbewoonbaar verklaarde Vissersstraat.

Overlijden
Opoe Koster overleed vier jaar na de ramp op 83-jarige leeftijd. Jannetje werd bij familie (?) opgenomen en stierf al een jaar na de ramp op 82-jarige leeftijd. Op een dag heeft neef Aren het van-horen-zeggen vernomen: "de klok van meutje Jannetje is voor een "habbekrats" aan een opkoper verkocht, wat zonde, wat zonde". Oom Kees van Assen werd 88 jaar. Op zekere dag werd hij vermist en ver van zijn woonplaats, erg in de war, teruggevonden, op weg naar het land van zijn baas was hij de weg kwijtgeraakt.


Deze bijdrage sluit aan op een eerder bericht : "Toen Piet Leen Koster thuiskwam... " van 25 februari 2012. 


foto's en tekst van Piet Koster, Eindhoven

donderdag 22 maart 2012

Cornelis Jongejan (1858-1938) en Pieternella Springvloed (1861-1938)

Cornelis Jongejan, een ver familielid, en zijn vrouw Pieternella Springvloed kwam ik tegen in een fotoboek en op internet.

Cornelis Jongejan is eveneens een nazaat van Arie Pietersz  Jongejan (zie de tekst van 31 januari 2012). Hij stamt af van Cornelis, de oudste zoon van Arie Pietersz. uit diens eerste huwelijk met Cornelia Jillis Kolff. 

Cornelis is een zoon van Jacob Jongejan en Lena van Prooijen. Hij trouwde op 19 juli 1883 in Sommelsdijk met Pieternella Springvloed.

In deze tak van de familie Jongejan vinden we geen vissers maar landarbeiders (bouwknecht, arbeider), in Sommelsdijk en in Middelharnis.

Het echtpaar woonde in het derde Weistraatje. De Weistraatjes zijn in de het laatste kwart van de negentiende eeuw gebouwd en in 1971 afgebroken. In de drie straatjes stonden 63 huisjes.


De foto is ongeveer in 1930 genomen.


Uit: Middelharnis in vroeger tijden, deel 1, van Jaap Reedijk

Cornelis Jongejan en Pieternella Springvloed
met twee dochters

Dochter Willempje Jongejan (1888-1969)
en haar echtgenoot Cornelis Jan Noordijk

met dank aan de heer Seine Seigers voor foto 2 en foto 3.

woensdag 21 maart 2012

De Vissersstraat

De woonomstandigheden waren in het Middelharnis van eind negentiende  eeuw slecht en de vissersgezinnen waren meestal groot. De meeste huisjes voor de lagere standen hadden maar één kamer. Vanaf 1869 is de Vissersstraat aangelegd in opdracht van reder Kolff. Er stonden totaal 56 huisjes. Ze werden ook wel 'de nieuwe huusjes' genoemd. Deze arbeiderswoningen waren een grote verbetering omdat ze een tweede kamertje kregen, een zgn. 'luzze' (keuken). Aan de Verlengde Vissersstraat kwamen tien huisjes, die iets groter waren. De Verlengde Vissersstraat heette 'het straetje van Slis'.





Het dagelijks leven in de Vissersstraat aan het begin van de twintigste eeuw is uitgebreid beschreven in het boek van Arjanus Faasse, Zee en eiland. Fons Grasveld heeft teksten van Arjanus Faasse verwerkt in zijn boek over de MD 3 Anna en uitgebreid met herinneringen van anderen.



Deze foto, gemaakt tussen 1912 en 1914, is afkomstig van Piet Koster uit Eindhoven. De foto is ook afgedrukt in het boek van Reedijk, Middelharnis in vroeger tijden deel 1, p.39.
Achterste rij: meisje met de hoed Hubertha Koster, achter de fiets Aren (rechts) en Jan Koster (links), rechts zusjes Adriana,Pleuntje en Aaltje Krijtenberg. Zittend: Machiel en Dries van Dongen, Bertha en Petronella Taale. Andere namen die bekend zijn: Petronella van der Put, Maatje en Adriaantje Jongejan.
Tannetje, Johanna en Abra Sprong staan rechtsonder. Het kleine meisje vierde van rechts is Abra Sprong rechts van haar Johanna Sprong en rechts achter haar Tannetje Sprong.


De onderstaande foto's komen uit een serie die rond 1930 gemaakt is. De bovenste foto is vermoedelijk het echtpaar Willem Taale en Johanna de Waard, Vissersstraat C 134. De onderste mogelijk Aart Dubbeld en Huberta de Waard, Vissersstraat C 117. 










De man op de onderste foto heeft zijn visjes (vermoedelijk bolkjes=wijting) te drogen gehangen.



Vissersstraat na de ramp in juni 1954
Foto Gerrit van Eck

Tijdens de watersnoodramp kwamen de laaggelegen huisjes onder water te staan. Er vielen geen slachtoffers. In 1954-1955 zijn de huisjes afgebroken. In de Verlengde Vissersstraat is nog wel een rijtje huisjes blijven staan.



Op 22 januari 2012 werd in Middelharnis stilgestaan bij het feit dat honderd jaar geleden de MD 3 Anna met man en muis vergaan is. De bemanning werd herdacht en er werd ook stilgestaan bij de nabestaanden van de dertien bemanningsleden. Voor de achterblijvende vrouwen en kinderen werden dertien rozen neergelegd op de gemeentewerf, de plek waar eens het Vissersstraatje was.




Het straatje van Slis, de Verlengde Vissersstraat, bestaat anno 2024 nog steeds. 
Waar ooit de Visserstraat was is in 2018 een nieuw wijkje van ruim twintig huizen verrezen.


© Marlies Jongejan, maart 2024

Met dank aan Janneke de Moei en Piet Koster voor de foto's.
Zie ook: Fons Grasveld. Het lot van de MD 3 Anna. Met medewerking van Jan van de Voort (Hilversum 2014), 32-44. Bouwgeschiedenis en plattegrond van de huisjes. 
Bijlage 1. Lijst van bewoners in 1910-1911

zondag 18 maart 2012

Onze visschers trouwen jong

Vissers trouwden jonger dan mannen met andere beroepen.

C.J.H. van den Broek schreef in 1882 (1) in zijn vertelling over het wegblijven van een visserssloep uit Middelharnis:
De onrust begon door te sijpelen. ’t Waren haast allen huisvaders aan boord, want onze visschers trouwen jong. De moeder van de stuurman was eene visschersweduwe die een winkeltje hield en zij had bij hem nog een zoon aan boord als matroos ….

 Dat vissers jong trouwden had inderdaad als gevolg dat de bemanning van een sloep voor het meerendeel uit kostwinners bestond en dat er veel weduwen en wezen brodeloos achterbleven als een schip verging.

Van de twaalf bemanningsleden van de Catharina Elisabeth die op 5 maart 1828 verging waren er zeven gehuwd, twee van de weduwen waren zwanger op dat moment. Er bleven 19 weezen onder de twaalf jaar achter. Bij het vergaan van de sloep "Middelharnis" in 1872 bestond de bemanning uit negen gehuwden en drie vrijgezellen. Aan boord van de Luctor et Emergo die in 1910 verging waren zes gehuwden en zeven ongehuwden.
Vissers trouwden jong en ze trouwden met partners van dezelfde leeftijd. De vruchtbare periode waarin de kinderen ter wereld kwamen was als gevolg daarvan ook langer dan bij andere beroepen.

Huwelijksleeftijd vissers Middelharnis
Dit weblog bevat een aantal gezinsconstructies, beschrijvingen waarin –uitgaande van een gehuwd echtpaar – het gezin en dat van de grootouders en de kinderen beschreven is.  De gegevens van deze gezinnen, aangevuld met gegevens van aangetrouwde families, zijn bekeken op huwelijksleeftijd. In totaal 51 echtparen waarvan de man  visser was toen hij trouwde, verspreid over de hele 19e eeuw.
De gemiddelde leeftijd van de mannen is 24,8 jaar, de vrouwen zijn gemiddeld  24,2 jaar (2).
Er zijn weinig bruiden of bruidegoms die ver afwijken van deze gemiddelde leeftijd; het gaat om een homogene groep.

Vergelijking
Waar kunnen we Middelharnis mee vergelijken ?
1.   Met andere vissersplaatsen. Van Poppel vermeldt voor de vissers uit Scheveningen in de 19e eeuw (1812-1912) eveneens dat de leeftijden van individuen weinig van het gemiddelde afwijken.
Hij heeft voor een groep van 274 vissers tussen 1812 en 1912 een gemiddelde huwelijksleeftijd van 23,2 jaar voor mannen gevonden en voor vrouwen 22,4. (3). Deze leeftijden  liggen dus iets lager dan de gemiddelden die ik voor een beperkt aantal huwelijken uit Middelharnis berekend heb.

2.   Met plaatsen in de omgeving. De gemiddelde huwelijksleeftijd is op de platteland van Zuid-Holland in de periode 1812-1912 voor mannen gemiddeld ca. 27,5 jaar en voor vrouwen ca. 26 jaar. Op  het platteland van Zeeland ca. 26 jaar voor mannen en  ca. 25 (later 24) jaar voor vrouwen. De vissers en hun bruiden  in Middelharnis trouwden 2 jaar eerder dan de mannen en vrouwen van het omringende platteland in Zuidwest Nederland.

Waarom trouwden de vissers zo jong ?
Er zijn in theorie veel  factoren die kunnen leiden tot de beslissing om te trouwen.  De beschikbaarheid van partners en de sociale norm die bepaalt welke  partner geschikt is. De haalbaarheid in termen van financiële onafhankelijkheid, woningvoorraad en middelen om een eigen huishouding te beginnen. En ten derde de wenselijkheid: zijn er alternatieven en hoe lonend zijn die ? (3)

De vissers trouwden vaak onder elkaar, trouwen buiten de eigen kring was in de 19e eeuwse vissersgemeenschap een uitzondering. Soms had de vader van de bruid of de vader van de bruidegom een ander beroep.
Mijn eerste indruk is dat de economische factor , de haalbaarheid , bepalend was. Dat komt door de manier waarop de bedrijfstak visserij functioneerde.
Gedurende de 19e eeuw was de visserij vanuit Middelharnis  in hoofdlijnen als volgt georganiseerd:
De bemanning van een sloep voer op (hoop van) zegen. De bezoldiging was afhankelijk van de visopbrengst.  De bemanning begon de reis met schuld vanwege de kosten van het uitrusten van het schip en de kosten van het eten. Van de  besomming  ging eerst een deel  naar de reder. De rest werd verdeeld onder de bemanning al naar gelang de rang. 
Deze rangen waren  kofjekokertje, keteltapper, inbakker, kok, bovenman, matroos, stuurman, schipper. In eerste vijf rangen werkten de  jongeren vanaf 11 jaar die minder deelden in de besomming. De zeven matrozen, vanaf een jaar of 19 hadden een volwaardig loon (4).

Meer bestaanszekerheid kon je in de visserij niet opbouwen, er was dus  geen reden om het huwelijk uit te stellen tot een later moment.

Nader onderzoek
Er blijven rond  huwelijkssluiting en partnerkeuze nog  wel vragen over.  Zijn er perioden geweest dat de er onvoldoende geschikte partners waren en werd er dan minder getrouwd of meer buiten de eigen kring getrouwd?  En:  ging de huwelijksleeftijd omhoog  in perioden dat het minder goed ging in de visserij ? 

Noten:
1.      C.J.H. van den Broek.  Angst; eene vertelling. Rotterdam, 1882.p.5 . De novelle is uitgegeven ter gelegenheid van de oprichting van het Vissersfonds.
Rouwklacht op het vergaan van de vischsloep Middelharnis, 10 december 1872.
2.     Rekenkundig gemiddelde m 24,8 vrouw 24,2; mediaan 25 resp. 23,5, standaarddeviatie 1,6 voor mannen en 1,94 jaar voor vrouwen.
3.     F. van Poppel. Trouwen in Nederland; een historisch-demografische studie van de 19e en vroeg-20e eeuw. Wageningen, 1992. Grafieken p. 141-142. Voor andere beroepsgroepen wijken de leeftijden 4-7 jaar af van het gemiddelde, dus een veel grotere variatie in leeftijden. p.160. Zie ook p.170 en 172.Verklarend model van de huwelijkssluiting, schema  op p.225. Zie ook: F. van Poppel en J. Nelissen. The proper age to marry. In: The History of the family, 4(1999) 1. p. 6
4.     J. Verseput. Enkele grepen uit de geschiedenis van de visserij van Middelharnis in de periode van het bestaan van visafslag. Mededelingen zeegeschiedenis 21(1970) p.13.

maandag 12 maart 2012

Arij Jeroen Dijkers (1886-1972) en Maria Boers (1889-1972)

Ouders, broers en zussen
Arij Jeroen Dijkers is geboren in Middelharnis, de tweede zoon van Abraham Dijkers en Hendrika Martina Elizabeth van Trierum. Hij had drie zussen, Pietje, Sijtje en Teuntje en een broer Jeroen Arij.
Maria Boers is afkomstig uit een tuindersgezin uit Rotterdam. Haar ouders heten Wijnand Boers en Maria Kruidenier.  Ze had vier (?) zussen en twee broers.




Huwelijk en kinderen
Arij ging in juni 1908 naar Den Haag en hij werd in december 1908 weer in het bevolkingsregister ingeschreven vanuit Rotterdam. Waarschijnlijk heeft hij in deze periode zijn aanstaande vrouw ontmoet. Arij en Marie trouwden op 25 mei 1910 in Rotterdam. Ze gingen wonen in het nieuw gebouwde huis aan de Waterweg (zie bericht over de firma Dijkers). Daar werden ook de kinderen geboren.
Op 27 mei 1911 werd Maarten geboren en op 1 november 1912 zoon Wijnand. Hendrika Martina Elizabeth (mijn moeder)  volgde op 15 februari 1914 en op 11 juni 1917 de tweede dochter Maria. De jongste zoon is Abraham van 23 november 1920. Ze woonden op de Oostdijk.
Op 22 maart 1925 is nog een kind geboren dat in de burgerlijke stand als doodgeboren aangemeld is. Mijn moeder herinnerde zich nog goed dat dit kindje thuis opgebaard was. Het kind is begraven in Middelharnis, ik vond nog een aantekening dat er een grafsteentje geweest is.




Marie en Riek Dijkers
ca. 1925

De kinderen
Maarten mocht doorleren aan de MTS in Dordrecht. Hij heeft carrière gemaakt als directeur van gasfabrieken in diverse plaatsen, ook in Middelharnis. Na de oorlog heeft hij in Nederlands-Indië gewerkt. Maarten is in 1936 in Middelharnis getrouwd met Pieternella Baardse uit Barendrecht, ze kregen drie dochters. In 2004 is hij in Dirksland overleden, zijn vrouw in 2003.
Wijnand heeft op de ambachtsschool in Middelharnis voor timmerman geleerd en heeft het bedrijf van zijn vader overgenomen. Wijnand is gehuwd in 1936 met Geertruida Lodder uit Sommelsdijk, ze kregen twee dochters. Wijnand is 46 jaar oud geworden, in 1959 overleden.
Hendrika Martina Elizabeth (Riek) is in 1939 getrouwd met Cornelis (Kees) Jongejan die een schildersbedrijf in Middelharnis had. Zij kregen vier zoons en drie dochters. Ik ben de middelste van de drie dochters. Cornelis is in 1995 overleden; Riek is 95 jaar geworden, ze is in 2009 overleden.
Marie vertrok in 1937 naar Wageningen en ging vervolgens Rotterdam in de verpleging werken waar ze het bombardement in 1940 heeft meegemaakt. Ze is in 1942 getrouwd in Breda met Adriaan Vlot, ze kregen een zoon en een dochter. Na haar scheiding keerde ze korte tijd terug naar het ouderlijk huis. Daarna ging ze als huishoudster bij Willem van der Ven, predikant,  werken met wie ze later getrouwd is. Marie is in 2010 overleden.
Abraham werd stuurman op de grote vaart en trouwde in 1948 in Zuid-Afrika met Isabella Grobbelaar. Zijn eerste zoon is in Curacao geboren en de tweede zoon in Zuid-Afrika. Bram kreeg op jonge leeftijd MS en keerde om verpleegd te worden terug naar Nederland. Hij verbleef in de Goede Ree. Zijn gezin heeft nog in Middelharnis gewoond maar na enkele jaren zijn zij teruggekeerd naar Zuid-Afrika. Bram is in 1966 in een verpleeghuis in Den Briel overleden.

Overlijden
De laatste jaren van hun leven woonden ze aan de Voorstraat en ook nog in het rusthuis de Goede Ree. Oma Dijkers is hier op 6 mei 1972 overleden en Opa op 19 augustus 1972.

Arij Jeroen Dijkers en Maria Boers
in het huis op de Oostdijk

zondag 11 maart 2012

De Joodse gemeente in Middelharnis


In eerdere berichten zijn de Afscheiding binnen de Nederlands Hervormde kerk en de teloorgang  van de doopsgezinde gemeente al aan de orde geweest.

Er was in de 19e eeuw ook een kleine joodse gemeente in Middelharnis.

:


Synagoge Zandpad Middelharnis
bron:www.emmauskerkmiddelharnis.nl

Op de website van het Joods Historisch Museum vinden we daarover het volgende:

"In de tweede helft van de achttiende eeuw vestigden zich joden in verscheidene dorpen op Goeree en Overflakkee. Rond 1800 vormde zich een joodse gemeente in Middelharnis en Sommelsdijk, die aanvankelijk haar godsdienstoefeningen hield in een huissynagoge in Sommelsdijk. Later werd in Middelharnis een kamer gehuurd die als synagoge ingericht werd.
In 1821 werd een pand aangekocht aan de Achterweg dat een kleine twintig jaar dienst gedaan heeft als synagoge.
 De definitieve behuizing van de joodse gemeente, de nieuwe synagoge aan het Zandpad van Middelharnis naar Sommelsdijk, dateert uit 1840. Dit gebouw heeft na een restauratie in 1904 tot de tweede Wereldoorlog als synagoge dienst gedaan.Gedurende de Duitse bezetting zijn alle joodse inwoners van Middelharnis, met uitzondering van een handvol onderduikers, weggevoerd en vermoord. De grootste deportatie vond begin november 1942 plaats.
De synagoge werd na de oorlog verkocht en kreeg nadien diverse bestemmingen".

Aantal joden in Middelharnis en omgeving:
1809 : 56
1840: 102
1869: 152
1899: 101
1930:  70


Bron:
http://www.jhm.nl/cultuur-en-geschiedenis/nederland/zuid-holland/middelharnis
Zie ook de website van het streekarchief Goeree-Overflakee:
1. canon en
2. PDF bestand over joodse families

zaterdag 10 maart 2012

Naar de stad: arbeidsmigratie van vrouwen uit Middelharnis 1920-1940

In de vissersgezinnen die ik beschreven heb kwam het niet voor dat vrouwen allleen "aan de overkant" gingen werken. Zij waren honkvast of emigreerden samen met hun echtgenoten.

Uit de burgergezinnen Dijkers trokken vrouwen wel alleen weg. Teuntje Dijkers ging als onderwijzeres in Vlaardingen werken en Marie Dijkers in Rotterdam als verpleegster.
Leentje Vis, afkomstig uit het gezin van een landarbeider, ging naar Den Haag om als inwonende dienstbode te werken.

Verseput heeft over de periode voor de tweede wereldoorlog heel veel informatie verzameld. In zijn boek staat een overzicht van immigratie naar de gemeente Middelharnis. Dan valt op dat na 1931 enkele tientallen alleenstaande vrouwen tussen 15 en 45 jaar uit de grote steden Middelharnis binnenkomen. Hij verklaart dit door  terugkerende dienstmeisjes.

De werkgeefsters maakten veelal misbruik van de ijver dezer buitenmeisjes. Deze besloten terug te keren naar het "eiland" vooral toen daar ook werkgelegenheid geboden werd.

Rotterdam en Den Haag zijn in trek bij vrouwen die Middelharnis verlaten omdat er weinig werkgelegenheid is, vooral in de administratieve beroepen.Tussen 1930 en 1940 vertrokken bijvoorbeeld 42 vrouwen naar Den Haag. Verseput:

Wanneer zij een kantoorbetrekking willen bekleden, zullen zij die in de stad moeten zoeken. Ook vele meisjes, die een huishoudelijke betrekking wensten, meenden deze het best in de stad te kunnen verwerven. De stad die zij slechts kenden van dagreisjes , oefende een grote aantrekkingskracht uit. Hoe heerlijk moest het zijn daar te wonen. Men zou dagelijks kunnen winkelen, theedrinken in een café en dan nog naar de een of andere vermakelijkheidsinrichting kunnen gaan. Doch wanneer zij een betrekking in dien stad vervulden werd het leven zo anders, want het geregeld uitgaan bleef meestal achterwege. Velen keerden dan ook spoedig weer terug naar Middelharnis, maar wanneer zij thuis kwamen, waren zij toch aan de oude omgeving ontgroeid en vaak keerden zij spoedig weer naar de stad terug. ... Steeds minder meisjes gingen als dienstbode naar de stad. Velen besloten een betrekking als verpleegster te zoeken of werden winkeljuffrouw


bron:
J. Verseput. Middelharnis, een eilandgemeente. 1953, pp. 54-56, 63-64,70,

De eerste zwemmers van Middelharnis

Onderstaande foto van een groep zwemmers geeft aanleiding tot beschouwing.
Wanneer is de foto genomen ? Dat zal ongeveer in 1920 zijn geweest. Mijn vader, geboren 1911, staat uiterst links, hij is de kleinste en waarschijnlijk ook de jongste.
Was er sprake van een club ? Enige vorm van organisatie lijkt er wel geweest te zijn. De zwembroeken van de jongens zien er hetzelfde uit. Misschien zelf gemaakt door één van de moeders ?  Alleen Klaas Kaptein die vooraan zit heeft een zwempak.
Wie was de fotograaf ? Ik vermoed dat Han Boomsma de fotograaf was en misschien ook de organisator.
Wie staan erop ?   Een aantal namen is bekend


Onderste rij zittend: 1. Gerrit Boogerman 2. onbekend 3. onbekend 4. Klaas Kaptein 5.en 6 onbekend
Middelste rij:  7. Kees Jongejan 8. onbekend 9. Arij Boogerman 10. Rien Boomsma 11. en 12. onbekend
Staand bovenste rij: 13. onbekend 14. Jaap Taale 15. onbekend 16. Simon Jongejan 17. Born ? 18. Gerard de Koning
Op  p. 11 van het boek van C.J. Hameeteman. Een eeuw in foto’s staan ook nog:  Anton Snoep , Han Boeter,  Jan Zaaijer,  Dubbeld, van Gelder

De zwemmers uit Middelharnis ca. 1921

De meeste van de (bekende)  jongens op de foto komen uit vissersfamilies: De Koning, Jongejan, Boogerman. De jongens uit de generaties die hen voorgingen waren op deze leeftijd al aan boord van een vissersschip aan het werk en de hele zomer van huis op de zoutreis die van juni tot en met september duurde. Deze jongens behoren tot de eerste generatie die niet naar zee ging en die 's zomers tijd had om te zwemmen.

Konden vissers eigenlijk zwemmen ? In de interviews horen we dat jonge vissers van de generatie  vanaf geboortejaar ca. 1895 bij rustig weer wel van boord gingen om te zwemmen op de Noordzee "tussen de bijthaaien". De oudere schippers waren hier erg op tegen. Het lijkt noodzakelijk dat vissers kunnen zwemmen maar in geval van nood hielp het niet als je met het zware oliegoed aan te water raakte.
De actieve sportbeoefening in alle lagen van de bevolking was ten tijde  van de foto nog maar net in opkomst. In vroeger eeuwen was het vooral de elite die tijd had om aan sport te doen. Het gewone volk had geen vrije tijd. De eerste moderne Olympische spelen in 1896 gaven een impuls aan de sportbeoefening en in een aantal steden zoals Amsterdam werden eind 19e eeuw al zwemclubs opgericht. De Flakkeesche Zwem Club (F.Z.C.) werd in 1927 opgericht.
In 1929 werd een waterpoloteam opgericht, daar is mijn vader ook lid van geweest.

De jeugd van Middelharnis leerde zwemmen in de Vliegers schrijft Jan Both in een artikel over de opkomst van de zwemsport in Middelharnis (1). Als men het eenmaal geleerd had werd er in de haven gezwommen, niet zo fris want er kwamen ook riolen op uit. Rond 1921 werden de zwemmers gewaarschuwd dat het beddengoed van een tyfuslijder in de haven terechtgekomen was. Sindsdien ging de jeugd naar het havenhoofd om te zwemmen. Het kan goed zijn dat de foto uit 1921 dateert en op het havenhoofd genomen is.

De zwemmers van Middelharnis maakten serieus werk van de sport. Er werden zwemwedstrijden van het dorp naar het havenhoofd georganiseerd en er kwam een waterpoloclub. Rien Boomsma (met anderen ?) ging als wedstrijdzwemmer ook elders aan wedstrijden deelnemen. Hier zien we hem (de derde persoon) tijdens een wedstrijd in de IJssel.   

Simon en Kees Jongejan hebben in 1945 nog een sterk staaltje van zwemkunst laten zien.
Ze waren in Duitsland tewerkgesteld vanwege de Arbeidseinsatz; in het voorjaar van 1945 zijn ze gevlucht en na veel omzwervingen bereikten ze Dinteloord. In een interview met de krant vertelt Kees:

Nog een klein stukje en we waren op Flakkee ! In een loods hebben we van stukjes hout een kano in elkaar gezet (mijn broer was timmerman). Aan een paar bonenstekken zetten we plankjes en zo hadden we peddels. We waagden ons toen aan de oversteek naar Flakkee. Het plan was om naar de overkant te peddelen maar halverwege het Volkerak sloegen we om door de sterke stroming. Gelukkig konden we goed zwemmen en we bereikten Sluishaven

Jubileumoptocht van de FZC
links vooraan Kees Jongejan




Noten:
interviews met  inwoners uit Middelharnis o.a. ZB 1903 A 7
ongedateerd knipsel met interview met Kees Jongejan
met dank aan mw. A. de Hamer - Boogerman voor het knipsel, de foto en namen
J.C. Both. 'Daar is ons zwembassin, daar is ons jolijt'. in: De Ouwe Waerelt. 10(2010)29, 2-6



vrijdag 9 maart 2012

De firma Dijkers

Jeroen Vlasbloem Dijkers was meester-metselaar in Middelharnis. Rond het midden van de
19e eeuw heeft hij de basis gelegd voor het bedrijf wat later de firma Dijkers & Pijl was.

 
Waterweg Middelharnis ca. 1908
op de voorgrond het bedrijf van Abraham Dijkers

Abraham Dijkers - metselaar en gemeenteopzichter
Ook het beroep van Abraham Dijkers was meester-metselaar, net als zijn vader. Later kreeg hij de functie van gemeenteopzichter, ook werd wel de benaming gemeente-architect gebruikt. Wat dit inhield weet ik niet precies. In ieder geval was hij namens de gemeente betrokken bij de uitbreidingsplannen van het dorp toen het gebied tussen Middelharnis en Sommelsdijk werd ingericht als tuindorp. Mijn moeder vertelde dat haar grootvader dit stratenplan heeft ontworpen. Wat zijn aandeel hierin is geweest zou ik nog eens uit willen zoeken. In 1906 vroeg hij vergunning aan voor de bouw van een cementloods die in 1907 aan de Waterweg werd gebouwd. Aan de voorkant van deze loods werd in 1910 een woonhuis gebouwd waarin zoon Arij Jeroen met zijn gezin ging wonen.



Waterweg 103 met het woonhuis uit 1910
foto ca. 2010, Jan Both


De betonfabriek is in 1906 gesticht (Rotterdamsch Nieuwsblad  4 december 1906) en  is rond 1915 overgenomen door de oudste zoon Jeroen.



Jeroen Arij Dijkers - betonfabrikant en handelaar in bouwmaterialen
Er kwamen op het eiland meer fabrikanten van beton- en cementwerken; Dijkers en Esselink werden de meest vooraanstaande leveranciers.  In 1916 adverteert Jeroen Dijkers met buizen, regenwater-, wel-, beer- en gierputten, alle soorten bakken, cementen, heiningen, aarden grepbuizen en oventegels. Jeroen wist veel van wiskunde en hij werd een deskundige op het gebied van gewapend beton en betonconstructies zoals overspanningen. Ca. 1950 is Jeroen gestopt met zijn handel in betonwaren en bouwmaterialen. Hij leefde van de opbrengsten van de aandelenportefeuille die hij in de loop van de tijd vergaard had. Kleinkinderen van Arij Jeroen deden een beroep op hem als het om wiskunde ging of om met een rekenlineaal te leren opgaan. Over zijn huishoudster Leentje Vis heb ik een apart bericht gemaakt.

Arij Jeroen Dijkers - aannemer
Arij heeft in 1915 het aannemersbedrijf van zijn vader overgenomen. Het bedrijf had kantoor en opslag achter het huis aan de Waterweg. Toen het terrazzowerk in zwang kwam voor aanrechten en vloeren haalde Arij Italianen naar Middelharnis om de techniek te leren. In een loods aan de Waterweg werden vooral gootstenen gemaakt. Hans Aupperlee was daar speciaal voor in dienst. Als aannemer heeft hij een groot aantal huizen en gebouwen op Flakkee gerealiseerd. De watertoren in Dirksland, huizen in de nieuwe wijk van Middelharnis richting Sommelsdijk, het rusthuis de Goede Ree. In de crisistijd werd het werk minder en toen zocht hij emplooi in de omgeving van Den Haag met het aanleggen van zwembaden (eigen ontwerp met patent ?). Ook heeft Dijkers samen met timmerbedrijf Kroos een serie kassen neergezet tussen Marietjespad en Steneweg waarin druiven werden gekweekt. .

Bericht in Onze Eilanden van 7 februari 1934

Arij Jeroen had huizen in eigendom o.a. in de Wilhelminastraat; mijn moeder had als taak om hier de huur op te halen. Toen Jeroen Dijkers rond 1950 stopte met zijn handel in bouwmaterialen nam Arij Jeroen de handel over.



Cementloods fa. Dijkers Waterweg 103
foto Jan Both

Wijnand Dijkers - Dijkers & Pijl
Wijnand heeft het bedrijf van zijn vader overgenomen en legde zich vooral toe op wegenbouw. Na enkele jaren werd hij ziek, hij overleed in 1959, 46 jaar oud. Zijn schoonzoon ir. M. van Eck heeft het bedrijf  voortgezet.  In 1973 werd de firma Pijl uit Zuidland door Dijkers overgenomen waardoor het bedrijf ook een waterbouwkundige poot kreeg. De bedrijven werkten al sinds dertig jaar nauw samen.


Gegevens o.a. ontleend aan:
Harde bouwmaterialen; de cementfabriek van Jeroen Dijkers. In: Jan Both. Van meestoof tot deltawerken.p.46-47
Met dank aan Jan Both streekarchief Goeree-Overflakkee voor de foto's




Het logement op de Westdijk

Van Aalst was een koopman in koperwerk die in de periode 1904-1918 een groot deel van Nederland bereisde. Hij maakte altijd aantekeningen van zijn ervaringen, die zijn uitgegeven onder de titel "Onder Martieners en Bietsers". Hij verhaalt ook over een bezoek aan het eiland.
Het logement op de Westdijk was op de plek waar Kees Jongejan later zijn schildersbedrijf had 


Ik vertrok naar Hellevoetsluis, ventte daar dien dag en ging toen over naar het eiland Flakkee. In den namiddag kwam ik te Middelharnis aan. Op de Westdijk bekwam ik slaapplek. Het was er een grote rotzooi, een vuile zwijneboel. De vrouw dronk vreselijk en was dagelijks onder den invloed. Het was wel eens gebeurd, dat zij op een wagentje dronken werd thuisgebracht. De logementbaas, een afgeleefde, oude man, liet den boel maar gaan zo het wilde. Hij zorgde, dat het boeltje zo’n beetje staande bleef. Aan de zaak werd hoegenaamd niets gedaan. In de vier dagen, dat ik er was, is er geen vloerveger over de vloer geweest. Toch was er veel volk. Er werd gekaart en gezopen, anders niet. Ik trof daar ook nog dien Willem uit Gouda aan, die toen haast werd doodgestoken. Hij was mij thans zeer dankbaar, nu hij wist, wat ik voor hem gedaan had. Hij had nu een vrouw bij hem, die hem nogal onder de plak hield. Zij had gelukkig de broek aan. Er was ook een colporteur die met afleveringen (romans) ventte. Hij had zijn vrouw bij zich. Die twee waren bij de bazin goed gezien: zij hielden het vlees goed onder de pekel. Het dorp was erg netjes. ’t Was een zeer goed slag volk. Zij leefden van de landbouw en van de visserij. Er waren, geloof ik, ook nog touwbanen. Ik verdiende er goed mijn brood. Het Flakkeese volk houdt van een pronkje en vooral koperwerk. Zeer veel geld verdiende ik dan ook op dit eilandje.


Na vier dagen vertrok ik naar Ouddorp. Daar kon je tenminste zeer goed zijn. Het was maar een klein, doch zindelijk logementje en goeie mensen. Ik vertrok van Ouddorp naar Oude-Tonge; er was daar een zeer vuil logement. Daar hield men veel bietsers, doch er werd nooit gedronken of ruzie gemaakt





H. van Aalst. Onder Martieners en bietsers, dertig jaar uit mijn leven in volkslogementen en in de woonwagen. Rotterdam , ca. 1942. P. 110


Martieners zijn zwervende logementklanten
Bietsers zijn bedelaars

woensdag 7 maart 2012

Leentje Vis (1901-1986)

Ouders, broers en zussen
Leentje is geboren op 26 november 1901 als tweede dochter van Cornelis Vis en Adriana van der Meide. Cornelis was knecht. Adriana van der Meide was een dochter van Leendert van der Meide en Leentje Essenbagger. Essenbagger was een uit Duitsland afkomstige beurtschipper (1). Leentje Vis is naar deze oma genoemd.
De oudste zus van Leentje, geboren in 1900, heet Arendje en is in Sommelsdijk geboren. Het gezin verhuist daarna van Sommelsdijk naar de Nieuwstraat in Middelharnis.
Zus Adriaantje is in 1902, geboren, Leendert in 1905, Johanna in 1907, Benjamin (Baai) in 1910, Suzanna in 1911, Nicolaas in 1913 en Jan in 1916.

Het gezin verhuisde van de Nieuwstraat naar de Eendrachtstraat waar tussen 1909 en 1912   nieuwe arbeiderswoningen werden gebouwd voor 37 gezinnen.
Vader Cornelis is op 25 februari 1949 overleden, de moeder van Leentje heeft nog veel langer geleefd.


Leentje Vis (1901-1985) rechts op de foto
Links een van haar zussen en op de achtergrond een tante

Dienstbode
Leentje Vis heeft een groot deel van haar leven als dienstbode voor de familie Dijkers gewerkt. Tot 17 augustus 1932 was ze inwonend bij de aannemer Arij Jeroen Dijkers en zijn vrouw Maria Boers. Het gezin bestond uit 5 kinderen.
In de crisistijd werd de inwonende dienstbode te duur. Leentje moest vertrekken en de dochters en een werkster namen de huishoudelijke taken over .
Leentje vertrok in de zomer van 1932 naar 's- Gravenhage om daar in betrekking te gaan. In de stad was er een grote vraag naar "buitenmeisjes" want die stonden goed bekend. Uit Middelharnis vertrokken tussen 1930 en 1940 wel 42 vrouwen naar Den Haag, maar velen keerden ook weer terug naar het dorp. "Gedesillusioneerd" is de term die Verseput hiervoor gebruikt (2).


Huishoudster bij Oom Jeroen
Op 20 juni 1933 kwam Leentje weer terug naar Middelharnis. Ze kwam in dienst bij de broer van Arij Jeroen die Jeroen Arij heette. Misschien was het leven in de stad inderdaad tegenvallen.  Of had Jeroen haar een riant aanbod gedaan ?
Jeroen had een betonfabriek aan de Waterweg waar hij ook woonde in het huis op nr. 103.
Leentje was een hartelijke vrouw die erg gesteld was op kinderen. We waren altijd welkom bij Tante Leentje, ze nam de tijd voor een spelletje en er was snoep (polkabrokken of ander snoepgoed uit het winkeltje van haar zus Suze in de Eendrachtstraat) en rojo. Ze hoorde bij de familie, kwam op verjaardagen en bracht de oudejaarsavonden bij ons door.
Leentje was dienstbaar aan "den baes", ze stond altijd voor hem klaar. Jeroen is in 1972 overleden. Leentje heeft nog een tijd in de Goede Ree gewoond en is in 1986 overleden.


1. Hoogzand, D. De blijde aankomst; over schepen en schippers van Goeree-Overflakkee. p. 410. Hoogzand noemt de naam Leentje niet in zijn beschrijving van deze familie.
2.Verseput, J., Middelharnis, een eilandgemeente, p.56.